Interview met manager Frank van der meijden uit Algemeen Dagblad van 13 april 2000. Veel leeslezier.
SINDS 1 DAG OF 7500
Het vijfde lid van Doe Maar
Ooit leek hij voorbestemd om zich nuttig te maken in het onderwijs. Maar langer dan twee jaar hield de in Rotterdam geboren en getogen Frank van der Meijden (53) het niet uit voor de klas. Na een conflict over zijn vrijzinnige onderwijsmethoden stapte hij op: “Samen met Theo Hensen kwam ik in contact met ’t Heyt een jongerencentrum in de Eendrachtstraat. Of we een club wilden gaan beginnen in die ruimt. Theo ging drankjes doen en ik werd tot programmeur gebombardeerd. Hartstikke leuk, maar ik wist niets van die markt.”
Van der Meijden liet zich niet uit het veld slaan. Eerst keek hij nog de kunst af bij geroutineerde collega’s, maar al snel was dat niet meer nodig. In het blad Melody Maker had hij gelezen dat er in Londen ‘van alles te doen was’. Dus haalde hij Britse bands naar Nederland en zorgde hij er voor dat ze ook in gelijkgestemde clubs konden optreden.”Zo werd ik plotseling agent van bands en rolde ik in een volkomen nieuwe wereld”,zegt hij, nog steeds enigszins verbaasd.
“Op zeker moment kwam CCC bij ons in de club spelen”, herinnert Van Der Meijden zich zijn kennismaking met Ernst Jansz, destijds de aanvoerder van een van de meest geloofwaardige hippie-bands uit de jaren 70. Nadat CCC uit elkaar ging en ook een volgende band van Ernst (The Slumberland Band) geen succes bracht, liet de toetsenist zich inhuren door Boudewijn de Groot.”En in die tijd bedacht Ernst het concept voor The Rumbones”, zegt Van der Meijden over de band die met zijn Nederlandstalige reggae de weg bereidde voor Doe Maar.
“Een paar maanden nadat Jansz samen met gitarist Jan Hendriks Doe Maar had opgericht (1979) , kreeg Van der Meijden een telefoontje: “Ze vroegen of ik hun manager wilde worden. En dat wilde ik wel. Mijn eerste opdracht was het regelen van een platencontract. Dat lukte, bij Telstar, maar verder waren we in die tijd nog een heel gewoon clubbandje. Het was ons doel om ieder 200 gulden per week te verdienen.”
En dat viel nog niet mee. Van het debuutalbum Doe Maar werden slechts 2000 exemplaren verkocht en het bleef akelig stil rondom de band. Ook nadat bassist Piet Dekker vertrok en ene Henny Vrienten zijn plaats innam, gebeurde er aanvankelijk weinig. Ja, er kwam een tweede elpee, Skunk geheten, maar daar zagen ze bij de platenmaatschappij niet zoveel in.”Ze weigerde botweg om die plaat uit te brengen”, zegt Van der Meijden nog steeds een beetje verontwaardigd. Ik weet nog goed dat ik die jongens bij elkaar moest roepen om de salarissen te verlagen naar 160 gulden per week. Toen hebben we Telstar voor het blok gezet: nu uitbrengen die plaat en anders houden we ermee op. Schoorvoetend hebben ze toen Skunk uitgebracht.”
Daarmee begon in 1981 de grote successen. Skunk werd ‘weekelpee’ bij de VARA en de tot singles gepromoveerde nummers 32 jaar en Smoorverliefd kwamen in de top-40. (?) “Toch waren we in het begin nog niet zo groot “, zegt Van Der Meijden. “32 jaar reikte bijvoorbeeld destijds niet verder dan de 29ste plaats. De grote stoot kwam pas bij Doris Day, dat het tot de negende plaats in de top 40 schopte. En pas veel later, in december ’82, bereikte het album de eerste plaats.”
Pas in die periode ging het bij Doe Maar harder dan ze hebben konden: “Ik weet nog dat Virus in 1983 al platina was op het moment dat we in de studio het eerste nummer gingen opnemen. Het hele circus eromheen werd oncontroleerbaar groot. Iedereen wilde van het succes meeprofiteren. Elke sl*ger om de hoek had bij wijze van spreken een Doe Maar-worst in de etalage liggen. Dat wekte wrevel bij ons. We waren bang dat het publiek er genoeg van zou krijgen en het buitenproportionele succes zich tegen ons zou keren.”
Nog steeds heeft Van der Meijden een ‘wij-gevoel’ als het om Doe Maar gaat. Dat heeft hij lang geleden afgekeken van U2- manager Paul McGuinness. “Hij ging altijd mee; communiceerde de hele dag door met die gasten. Dat heb ik ook gedaan. Ik ben het vijfde bandlid. “ Lachend: “Er is maar één klein verschil: zij maken de muziek en ik niet.”
Tegenwoordig houden bands als Golden Earring en De Dijk een sabbitcal year als de spanningen te hoog oplopen maar aan het begin van de jaren 80 was dat nog niet in de mode. Van der Meijden betwijfelt bovendien of Doe Maar dat financieel kon opvangen. Uiteindelijk had de band maar twee jaar goed verdiend. En flink geïnvesteerd, want zo gaat dat aan het begin van een succesvolle periode.
“De tijd om te oogsten was eigenlijk te kort”, concludeert Van der Meijden achteraf. Toch was het een goed en door iedereen gewenst besluit om te stoppen. Officieel gebeurde dat pas in 1984, maar feitelijk was het na een mini-tournee op de Antillen eind ’83 al afgelopen. Daarna hebben we alleen nog maar lopende verplichten afgehandeld en waren we echt blij dat we er een punt achter konden zetten. Bij het afscheidsconcert was de opluchting groter dan de weemoed; dat zegt denk ik wel genoeg.”
Van der Meijden ging verder met andere bandjes: Het Goede Doel, Flairck en –tot op heden – Bløf. Bij de Zeeuwse rockgroep leek het vorig jaar wel lollig om tijdens de concertenserie in de Marlboro Flashbacks terug te grijpen op het repertoire van Doe Maar. Vanzelfsprekend nodigde Van der Meijden de leden van zijn eerste band uit om eens te komen kijken.
“Ik zie ze nog steeds in Paradiso. Een beetje stiekem vanachter het podium keken ze de zaal in. En daar zagen ze honderden fans die tijdens hun hoogtijdagen amper waren geboren hun liedjes meebrullen. Ze keken elkaar eens aan en… Nou ja, de afloop is bekend.”
Tekst: Albert Kok
------------- maar weet je lieve schat, wat het geval is. Ik zoek iets meer ik weet alleen niet waar
|